Ik ben altijd al gefascineerd door hoeveel een mens aankan

Ik ben altijd al gefascineerd door hoeveel een mens aankan

Rob Plijnaar rende als eerste Nederlander een marathon op alle zeven continenten van de wereld en de Noordpool. Wereldwijd deden nog geen negentig mensen dat de 65-jarige na.

Wereldwijd zijn er nog geen negentig mensen die op alle zeven continenten en de noordpool een marathon (42,2 kilometer) hebben gelopen. Het selecte gezelschap dat ook wel de Marathon Grand Slam Club wordt genoemd bestaat uit lopers van over de hele wereld. Althans van over bijna de hele wereld, want tot vorig jaar waren er geen Nederlandse renners die deze prestatie op hun naam hadden staan. Daar bracht de 65-jarige Rob Plijnaar verandering in toen hij eind november over de finish kwam tijdens een hardloopwedstrijd op de Zuidpool. Hij was in één klap drie medailles rijker. “Ik leek wel een kerstboom”, vertelt hij lachend.

“Door de fotoboeken beleef ik het moment weer”

“Rond mijn dertigste ben ik begonnen met hardlopen”, begint Rob te vertellen. Hij zit in de vergaderruimte van hotel Mitland waarvan hij samen met zijn drie broers directeur is. Voor hem liggen een aantal dikke boeken met foto’s van marathons waar hij aan meedeed. “Als ik die fotoboeken doorkijk dan heb ik het gevoel weer”, zegt de 65-jarige terwijl hij bladert, “dan ruik ik weer hoe het daar rook.” Lachend wijst hij zijn uitgeputte gezicht aan op een foto die gemaakt is tijdens de Atacama Crossing. Een hardloopwedstrijd van 250 kilometer door de woestijn in Chili. In een ander boek laat hij zien hoe beperkt het zicht was van de helikopter die hem naar “het gevaarlijkste vliegveld” van de wereld moest brengen om een marathon op de Mount Everest te lopen. En op een derde foto is te zien door wat voor landschap hij rent tijdens de marathons.

“Achttien uur werken was niets”

Rob begon met het hardlopen aan het begin van zijn huidige carrière. “Mijn broers en ik hebben niet altijd een hotel gehad”, vertelt de 65-jarige. “In het begin stonden we achter de bar bij de tennisbanen die hier waren. Later kwam daar een bowlingbaan bij en daarna een restaurant. Op een zeker moment vroegen wij onszelf af: wat kunnen we daar nog aan toevoegen? Toen kwam er ook een stukje hotel bij en later nog een stukje en nog een stukje. Het was een soort Monopoly waar je er steeds maar weer een huisje bijzet. Op een gegeven moment waren de tennisbanen op en stond dit er.”

“In die opbouwfase was het niets als je achttien uur werkte”, vervolgt Rob. “Achttien uur per dag”, benadrukt hij meteen daarna, “elke dag. Ook in het weekend en in de vakantie. De eerste tien jaar deden mijn broers en ik namelijk alles zelf. Dan stonden we achter de bar, maakten we schoon en stonden we ook in de keuken. Dan lag je om drie uur ’s nachts in je bed en stond je er om zeven uur ’s ochtends alweer naast. Ook omdat ik in die periode nog een andere baan had als inkoper. Die opbouwfase was even moeilijk. Na een aantal jaar kregen we iets meer personeel en hoefden we niet meer zelf schoon te maken. Maar als je een eigen zaak hebt dan zijn er altijd wel dingen aan de hand.”

“Tijdens het hardlopen kon ik mijn hoofd leegmaken”

“Ik hield mij binnen het hotel met name bezig met de automatisering”, vertelt Rob verder, “dan loop je soms tegen enorme problemen aan. Bijvoorbeeld omdat er dingen op tilt slaan. Ik ontdekte toen dat ik tijdens het hardlopen mijn hoofd helemaal leeg kon maken. Als ik aan het hardlopen was dan kwamen er plotseling goede oplossingen voor problemen, omdat ik twee uur de tijd had om echt na te denken. Het was een geestelijke verademing. Ik kwam elke keer helemaal relaxed terug. Omdat ik meestal weer aan het werk ga nadat ik heb hardgelopen, loop ik uitgevogelde routes. Dan is het na een rondje: Hup onder de douche en weer aan de slag! Dat betekent dat je dus moet weten hoeveel tijd je aan hardlopen kwijt bent. Als je in het wilde weg gaat lopen, dan sta je om vijf uur middenin het bos in Hilversum terwijl je om zes uur weer moet werken in Utrecht. Maar ook als ik thuiskom van werk, dan denk ik: Lekker een paar rondjes hardlopen. Het is nog steeds ontspanning voor mij. Maar als ik op vakantie ben, dan heb ik die drang veel minder.”

Het hardlopen bevalt Rob zo goed dat hij gemiddeld vijf keer in de week zijn sportschoenen aantrekt om een rondje te rennen en dat hij in dertig jaar meer dan honderd marathons over de hele wereld heeft gelopen. “Hoeveel kilometer ik per rondje ren, hangt af van hoe ik mij voel. Als ik geen zin heb, dan ren ik vijf kilometer. Als ik behoorlijk verkouden ben misschien tien. En mijn normale rondje is 21 kilometer. Maar het kan soms ook 42 kilometer zijn. Dat is het mooie: je kan je rondje steeds verder uitbreiden. Tot mijn 55ste heb ik meer dan honderd marathons gelopen. Ik vond marathons rennen leuk omdat je ergens kwam. Bijvoorbeeld in Berlijn voor de val van de muur.”

“Na elke marathon dacht ik, nou heb ik het wel gezien”

Waar een mannelijke deelnemer aan een marathon gemiddeld meer dan vier uur doet over de hardloopwedstrijd van 42 kilometer, liep Rob ze altijd binnen de drie uur. “Ik liep altijd redelijk hard”, beaamt hij, “maar ik heb op een gegeven moment gezegd: dat ik zou stoppen als er een moment zou komen als ik boven de drie uur zou gaan lopen. Boven de drie uur is natuurlijk nog steeds een goede tijd, maar op een gegeven moment zit je toch in een bepaalde flow waarin je gewend bent sneller te lopen. Daarbij moet je een heleboel trainen om die snelheid te behouden, bijvoorbeeld door doordeweeks marathons lopen, en dat gaat dan op een gegeven moment tegenstaan. Na elke marathon dacht ik: Ik heb het nou wel gezien. Het is elke keer dezelfde uitputtingsslag. Dus toen ik vijftig was en boven de drie uur liep, zei ik: ik kap ermee.”

“Op dat moment heb ik van mijn zoon het boek Extreme Running gekregen”, vervolgt Rob. Het is een bundeling van foto’s en informatie over hardloopwedstrijden in extreme omstandigheden. Van afstanden die de marathon overtreffen (ultraruns) tot wedstrijden die plaatsvinden in de woestijn of juist in de sneeuw. “Allemaal lopen die ik wel echt interessant vond, omdat het een hele andere discipline was dan de marathon. Het zijn allemaal extremen. Van hitte tot kou en hoogte. Je doet het dus niet meer om de tijd, maar het gaat echt om het uithoudingsvermogen. Het is overleven. Je gaat echt kijken waar je grens ligt. Kan ik die grens bereiken en wat voor gevoel is dat?”

“Altijd al gefascineerd door hoeveel een mens aankan”

“Het is een beetje een eigenaardige hobby”, voegt Rob toe, want je pijnigt jezelf enorm met een rugzak en kapotte voeten. Ik mag het eigenlijk niet zeggen maar het is bijna een sadomasochistische sport. Ik heb weleens bij mijzelf gedacht: Waar komt dat in godsnaam vandaan? Toen ben ik voor mijzelf gaan nadenken. Ik ben in 1951 geboren, dus ik ben van de naoorlogse generatie, maar wij hoorden weleens verhalen over de oorlog. Mijn vader zat bij de arbeitseinsatz. Hij is een paar keer ontsnapt, maar werd uiteindelijk getransporteerd naar Polen. Hij vertelde daar niet veel over, maar als er wat uitkwam dan zaten we met open mond te luisteren. Altijd die stress en doodsangst. Ik vond dat bijzonder boeiend en het heeft mij daardoor altijd gefascineerd hoeveel een mens aankan. Dat enorme uithoudingsvermogen. Op een gegeven moment ga je dan ook denken: waar ligt mijn grens dan eigenlijk?”

Waar die grens lag ontdekte Rob tijdens een ultramarathon van 250 kilometer door de Atacama woestijn in Chili. “Tijdens de laatste etappe van dertig kilometer merkte ik al dat er iets fout zat toen ik ’s ochtends mijn slaapzak oprolde. Daar moet je veel kracht voor zetten omdat je die klein opvouwt en toen had ik die kracht niet. Ik ben toch gestart, maar na tien kilometer was inderdaad de accu leeg. Dan denk je misschien: Je moet nog twintig kilometer, dat kan je wel op je knieën. Maar dat had geen enkele zin. Ik kon tien meter lopen en dan moest ik weer zitten. Dan kon ik weer tien meter lopen en moest ik weer zitten. Dus toen heb ik gezegd: “Jongens, ik kap ermee”. Dat was de enige keer dat ik ooit heb moeten opgeven en dat ik dus voelde: nu heb ik de grens bereikt. Het gaat echt niet meer.”

Toch zat het feit dat hij moest opgeven Rob nog recentelijk dwars. Na zijn marathon op de Zuidpool en daarmee het veroveren van zijn plaats in de Marathon Grand Slam Club, is hij dan ook teruggegaan naar Chili om ook de laatste kilometers in de woestijn af te leggen. Niet dat het nodig was voor zijn titel, hij had tenslotte de vereiste 42 kilometer meer dan ruim gelopen destijds, maar wel voor zichzelf.

“Genieten dat je bevoorrecht bent om daar te lopen”

Toch is het niet het extreme hardlopen niet uitsluitend een manier om te ontdekken waar zijn eigen grenzen liggen, benadrukt Rob. Als hij door de fotoboeken bladert en vertelt, lijkt het ook een spannend jongensboek te zijn. De marathons brengen hem op plekken waar hij anders niet zou komen en daardoor een heleboel avontuur. Zo vertelt hij vol kleur over die keer dat hij in een helikopter stapte naar het gevaarlijkste vliegveld van de wereld. Om vanuit daar naar de start van een marathon bij de Mount Everest te komen. “We gingen met zijn zevenen in een helikopter waar normaal plaats is voor vijf mensen. Op een gegeven moment werd het weer heel slecht. Ik zag de toppen van de bergen, gevoelsmatig, vlak onder mij. Ik dacht dat er maar tien meter afstand was, maar dat zal wel honderd meter geweest zijn. Het weer werd steeds slechter met bliksem en sneeuw. En dan werkte die piloot ook niet echt mee. Want terwijl hij onder de ruitenwissers door probeerde te kijken zat hij in een soort paniek in zijn microfoontje te praten.”

“Ik zag al mijn kompanen angstig zitten, maar daar heb ik dan geen last van. Dat was niet heel tof, maar ik vind het toch vooral geweldig als ik in zo’n helikopter zit. Ik vind het een avontuur. Je wordt uit je burgerlijke leventje gerukt. Weg van de beschaafde wereld en de vrije natuur in. Het zijn fantastische belevenissen die je nooit meer beleeft.” De bijzondere omgevingen waar de marathons plaatsvinden, ontgaan Rob dan ook zeker niet. “Soms blijf ik even staan en kijk ik om mij heen”, vertelt Rob, “of ik nou een foto neem of niet. Gewoon, even genieten van de omgeving en het feit dat je bevoorrecht bent om daar te lopen. Want dat kan niet iedereen. Dus je moet tijdens zo’n marathon ook even een moment nemen dat je daarvan geniet. Dan neem ik zo’n foto”, zegt hij terwijl hij wijst naar een afbeelding van een roodkleurig berglandschap. “Als ik die ’s avonds in de tent laat zien aan de andere lopers, dan hebben die niets gezien. Die vragen mij dan waar ik ben geweest. Terwijl het parcours hier liep en iedereen er dus langskwam. Die zijn dan zo met zichzelf bezig geweest omdat het zwaar is, logisch, maar je moet soms even de tijd nemen om stil te staan en om je heen te kijken.”

“Ik heb het idee dat ik een jaar of veertig ben”

“Het was eigenlijk nooit de bedoeling om voor de Grand Slam te gaan”, vervolgt Rob over de titel die hij afgelopen november behaalde met al zijn bijzondere marathons, “ik wist niet eens van het bestaan toen ik mijn eerste extreme marathon op de Noordpool liep. Pas toen ik in 2015 de marathon bij de Mount Everest liep kwam de Grand Slam in beeld. Toen zat ik op mijn hotelkamer en dacht ik: ik heb wel overal op de wereld gelopen, dus als ik ook nog op de Zuidpool een marathon loop, dan heb ik de Grand Slam. Toen ik op de Zuidpool door de finish kwam dacht ik: dit is het. Dit is Grand Slam! Ik kreeg in totaal drie medailles. Ik leek wel een kerstboom”, zegt hij lachend. “Ik wist helemaal niet dat je dan ook iets kreeg. Daar ging het mij eigenlijk ook helemaal niet om. Maar het is wel leuk als je de eerste Nederlander bent.”

Maar in alle mediaberichten die er rondom zijn prestatie verschenen, was verbazing over zijn leeftijd een terugkerend item. “Ik ben wel oud”, zegt Rob als hij zichzelf vergelijkt met de leeftijd van andere renners aan dit type marathons. “Die zijn allemaal tussen de twintig en de veertig. Dat kan wel confronterend zijn. Zo hadden we bij de marathon op de Mount Everest een persconferentie. Tijdens die persconferentie stelt iedereen zich voor. Wij waren met zeventien man. Maar eigenlijk is er geen enkele aandacht voor de loper. Iedereen zit te praten en te bellen. Totdat ik opstond en zei: “Ik ben Plijnaar. Ik kom uit Nederland en ben 64 jaar”. Toen viel in één keer alles stil en zat iedereen naar mij te kijken met een vragende blik van: wat doet die nou hier? Dat was komisch maar ook wel confronterend, want ik heb zelf het idee dat ik met dat hardlopen nog een jaar of veertig ben. De geest is nog een stuk jonger dan het lichaam. Toen werd ik dus echt even met mijn neus op de feiten gedrukt.”

“Ik hoop het nog heel lang vol te houden”

Dat betekent dat hij tegenwoordig soms, vanwege zijn leeftijd, ook nadenkt over zijn pensioen. Niet zijn pensionering van het hardlopen, maar van zijn werk. “Ik hou er wel rekening mee”, vertelt Rob die nu nog samen met zijn broers werkzaam is als directeur van hotel Mitland in Utrecht. Hoewel hij niet meer achttien uur per dag werkt, zoals in het begin, is hij nog steeds dagelijks/fulltime in de zaak te vinden. “Ik ben al aan het zoeken naar alternatieve bezigheden. Want je kan hoog of laag springen, maar je valt toch in een zwart gat als je van de ene op de andere dag ophoudt met werken. Door bijvoorbeeld halve dagen te werken of een paar dagen per week, hoop ik het nog heel lang vol te houden. Maar er is natuurlijk een moment dat het toch gaat gebeuren. In ieder ander bedrijf was ik er allang uit geweest. Zo nuchter moet je wel blijven”, zegt hij lachend. “Het is in zekere zin een gematste baan. Ze zouden tenslotte kunnen zeggen: je bent niet meer nodig. Maar ik hoop dat dat nog minstens vijf jaar zal duren.”

“Het belangrijkste is denk ik dat je in ieder geval bezig moet blijven. Of het nou met sporten is of met werken. Anders roest je heel snel vast tijdens je pensioen. Mijn vrouw zou het ook niet echt waarderen als ik de hele dag thuis zou gaan zitten.”