Een groepje mannen besloot dat het leuk was om te gaan bergwandelen. Ze kwamen terug met enthousiaste verhalen en toen ze het jaar daarop weer gingen vroegen ze of ik zin had om mee te gaan.
Ik hou van wandelen, ik zag de prachtige beelden van ‘The Sound of Music’ al voor me, dus voor ik het wist had ik ja gezegd. Zonder me eerst te verdiepen in wat bergwandelen nu eigenlijk inhield.
Er werd een voorbereidingsavond gehouden waarin we leerden wat we wel, en vooral wat
we niet mee moesten nemen (‘…als je de steel van je tandenborstel afzaagt scheelt dat gewicht…’) en op een zonnige augustusavond vertrokken we naar Oostenrijk. Voor onderweg een motel geboekt ‘ohne begleitende ehefrauen’ en twee dagen later stonden we onderaan een flinke berg.
Mensen die via een klein geitenpad, dat ik nog niet gezien had, naar beneden kwamen vertelden dat er boven een flink pak sneeuw lag. Dat hadden de anderen ook nog niet meegemaakt, dus werd er gebeld naar de berghut. Was het wel verantwoord om naar boven te komen?
Volgens de man op de berg was het geen probleem, dus konden we aan de klim beginnen. Maar hoe? Geen golvende groene grazige weiden waar Julie Andrews vanaf kwam hollen, ik zag alleen een heel klein stukje pad.
Dat bleek de toegang te zijn tot de hut. Dat wil zeggen: als je heel goed keek zag je telkens een stukje verder een steen die geschilderd was in de kleuren van de Oostenrijkse vlag, dus als we die volgden zouden we uiteindelijk de hut bereiken.
Het was koud. Het begon te regenen. Het was steil. En ik vroeg me af of die rood-witte stenen wel boven de sneeuw uit zouden steken en zo niet, of we dan de volgende ochtend bevroren zouden worden teruggevonden.
Afgezien daarvan bleek ik een klimmer te zijn. Dat moet ik even uitleggen: je kunt bergwandelaars verdelen in mensen die liever klimmen (de klimmers), en mensen die liever dalen (de dalers). Alleen: een bergwandeling bestaat natuurlijk altijd uit een stuk klimmen en een stuk dalen.
Tijdens de stukken waarin gedaald moest worden lag vaak sneeuw, wat de afdaling nog minder prettig maakte. Maar we hielpen elkaar. In de berghut was alle pijn en moeite snel vergeten achter een koolhydraatrijke maaltijd en een groot glas koud bier.
Maar voor het té gezellig werd kwam de huttenbaas zeggen dat het bedtijd was en zocht iedereen zijn plekje op in een langgerekte slaapzaal waar we ons neer mochten leggen op een soort van podium. Nog nooit heb ik het bed gedeeld met zoveel mannen tegelijk.
Wordt vervolgd.