Het contact met de collega’s vind ik heerlijk

Het contact met de collega’s vind ik heerlijk

Robert Ferretti (67) was jarenlang docent geschiedenis. Na zijn pensioen ging hij in het Stedelijk Museum aan de slag. Waar hij eerst weleens met kunstgeschiedenis te maken had is hij nu wekelijks te vinden tussen de moderne kunst.

“Je bent een reddende engel”, zegt een vrouw tegen Robert als hij het kantoortje van de gidsen en vrijwilligers van het Stedelijk Museum in Amsterdam binnen komt lopen. Hij heeft aangeboden twee nieuwe vrijwilligers een handje te helpen.

Ze moeten voor het eerst een groep basisschoolleerlingen begeleiden bij binnenkomst in het museum en dat vinden ze best wel spannend. Robert, al vier jaar vrijwilliger in het Stedelijk Museum en gepensioneerd middelbare school docent geschiedenis, springt even bij. “Ze weten wel waar ze mij voor kunnen vragen. Die scholen vind ik leuk!”

Van docent Geschiedenis naar vrijwilliger van het Stedelijk Museum

“Ik heb niet naar vrijwilligerswerk gezocht toen ik met vervroegd pensioen ging”, vertelt Robert terwijl hij de grotere marmeren trap van het Stedelijk Museum oploopt. “Pas een jaar na mijn pensioen zei mijn vriendin met het Parool in de hand: “kijk ze zoeken vrijwilligers bij het Stedelijk Museum, lijkt jou dat niet wat?”. Toen ze dat zei dacht ik: dat lijkt mij een leuke wereld waar ik nog veel kan leren.

Ik heb namelijk wel een beetje les in kunstgeschiedenis gegeven. Dat was onderdeel van geschiedenis, maar van de moderne kunst wist ik minder. Dat was nooit onderwerp binnen mijn opleiding en werk. Terugkijkend realiseer ik mij dat ik na mijn pensioen ook behoefte had aan een wereld zoals die van het onderwijs. De middelbare school waar ik les heb gegeven was een hectische wereld, maar wel iets wat ik altijd heel leuk heb gevonden.

Ik wilde eigenlijk doen wat ik deed, maar niet meer elke dag. Werken als vrijwilliger in het Stedelijk Museum was dus een uitdaging omdat het een nieuwe wereld was en tegelijkertijd wist ik dat ik mij hier op mijn gemak zou voelen omdat het weer werk in de public service was.”

Als vrijwilliger is Robert twee keer in de week een dagdeel in het museum te vinden. De ene keer staat hij achter de informatiebalie, de andere keer helpt hij basisschoolleerlingen hun jas ophangen en een volgend moment zit hij te kletsen met bezoekers die een kartonnen klok knutselen in het atelier van de tentoonstelling “Wonen in de Amsterdamse school”.

“Kijk, hier zat vroeger een deur”, zegt Robert plotseling als we halverwege de marmeren trap staan, “je kan het zien aan het feit dat de reling onderbroken is”. De gangen van het Amsterdamse museum hebben voor hem geen geheimen meer. Daar is de nieuwste tentoonstelling”, wijst Robert aan. Hij groet één van de bewakers en wisselt even snel een aantal woorden met een jongen die een klein souvenirwinkeltje op de eerste verdieping beheert.

Robert mag dan geen gids in het Stedelijk zijn – “de rondleidingen worden gegeven door officiële gidsen. Dat is hun werk. Daar hebben zij voor gestudeerd” – maar ook hij kan aardig vertellen over het gebouw en de kunst die er hangt.

“Als vrijwilligers hebben we colleges gehad, kun je lezingen bijwonen, ontvangen we altijd de catalogus van een nieuwe tentoonstelling en krijgen we geregeld rondleidingen van conservatoren. Dan krijgen we te horen wat de bezoekers niet horen. Bijvoorbeeld hoeveel moeite het kost om een bepaald kunstwerk te regelen voor een tentoonstelling. Dat het soms jaren duurt om een schilderij uit Rusland naar Nederland te krijgen.

Zeker als er een grote nieuwe tentoonstelling is dan wil je goed geïnformeerd zijn. Dat praat wat makkelijker met de gasten. Mensen willen namelijk graag advies. Ze vragen mij: “wat is er te zien en waar zal ik beginnen?” Mensen vragen ook wel advies over wat ze buiten het museum kunnen doen. Het prikkelt. Dat vind ik zo leuk.”

Heerlijk contact met collega’s

Maar niet alleen de bestudering van moderne kunst en de vragen van bezoekers prikkelen Robert, ook het contact met de collega’s vindt hij “heerlijk”. “Het is een hele diverse groep mensen”, zegt hij terwijl hij een deur in een museumwand opendoet. Van studenten die een bijbaantje hebben als beveiliger en kunstenaars die als vrijwilliger inspiratie opdoen in het museum. “Het maakt mijn leven gevarieerd.”

Een lift – “kijk hier zie je mooi de overgang tussen het oude en nieuwe gebouw” – brengt ons in de personeelskantine van het museum. Bij binnenkomst maakt Robert contact met een groepje dat aan een lange tafel middenin de ruimte zit.. “Die man met dat blauwe jasje is één van de wetenschappelijke medewerkers van het Stedelijk Museum”, wijst hij aan, tijdens de lunch ga ik vaak bij hem zitten.

Als mensen mij beneden kwijt zijn, dan zeggen ze: “oh het is half twaalf die zit boven met Maurice”. Tijdens de lunch zit ik nooit alleen.” Met een dienblad met salade en een broodje loopt Robert naar een tafeltje bij het raam. Vanaf zijn stamtafel komt een quasi verontwaardigde opmerking over het feit dat hij niet bij zijn vaste tafelgenoten zit. “Niet zo brutaal”, roept Robert terug, “ik word geïnterviewd.” “Hahaha onze leraar”, klinkt het vanaf de andere tafel in reactie op zijn “terechtwijzing”. “Daar plagen ze mij altijd mee”, vertelt Robert lachend.

Na zijn lunch loopt Robert niet direct terug naar zijn plekje in het museum; vandaag het atelier waar kartonnen klokken in de Amsterdamse stijl worden geknutseld. Hij maakt eerst even een rondje over de afdeling en maakt hier en daar een praatje met wat medewerkers. “De salade was lekker”, zegt hij tegen de kok van de kantine “Hoe gaat het nu?”, vraagt hij aan een meisje achter haar computer. “Ach wat een lief kindje”, zegt hij als een ander meisje een foto van een pasgeboren baby op haar telefoon laat zien. En tegen iedereen die hij tegenkomt vertelt hij dat hij geïnterviewd over het zwarte gat na zijn pensioen.

Het zwarte gat dat hij nog moet vinden, vertelt hij lachend. Want de overgang van docent geschiedenis naar gepensioneerde verliep best wel soepel. “Er zijn mensen bij wie het werk wegvalt en dan valt alles wat ze hebben weg. Dat is bij mij nooit zo geweest. Ik stond voor de klas, maar ik ben ook altijd met zoveel andere dingen bezig geweest. Ik ging graag op reis, was met sporten bezig en deed veel andere dingen.”

Ik wilde niet abrupt stoppen

“Je werk is wel heel bepalend in je leven”, beaamt Robert terwijl hij het atelier op de eerste verdieping van het museum weer binnenloopt, “maar daarom heb ik mijn werk ook heel rustig afgebouwd. Dat is het enige wat ik heb gepland rondom mijn pensioen, dat ik zou afbouwen op school. Ik wilde niet abrupt stoppen.

In mijn laatste jaar heb ik daarom minder les gegeven. Ik was maar een halve week op school. De rest van de week kon ik dan besteden aan de dingen waar ik altijd al tijd aan besteedde, maar dan nu meer. Zo ging ik al regelmatig naar het archief, maar kon ik nu alleen nog maar vaker naar het archief om mijn familiegeschiedenis en de geschiedenis van de stad in kaart te brengen. Of stond ik opeens wat vaker op de tennisbaan.

Ik kon dat wat ik al deed gewoon uitbreiden. Het aller allermooiste was dat ik meer tijd voor mijn moedertje had. Mijn broers en zussen zorgden al voor haar, maar nu kon ik zeggen: “ma ik kom op vrijdag en zaterdag”. Dan vroeg ze: “moet jij niet naar school?”, maar dan kon ik haar zeggen dat dat niet hoefde. Ik had opeens zeeën van tijd voor haar. Dat was een geschenk uit de hemel.”

Niet gepland, maar gewoon zo gelopen. Het is een zin die Robert meermaals in de mond neemt. Ook als het over zijn vrijwilligerswerk bij het Stedelijk Museum gaat; het kwam toevallig op zijn pad. Terwijl een vrouw naast hem met waskrijt geometrische patronen op een kartonnen klok maakt, vervolgt Robert: “ik vind het dan wel leuk om erachter te komen waar zij vandaan komt en wat mensen studeren bijvoorbeeld.

Misschien is dat ook wel waarom mijn vriendin zei dat het echt iets voor mij zou zijn om hier vrijwilliger te worden. Je bent als vrijwilliger echt gastheer van het museum. En ik voel mij op mijn gemak bij het ontvangen van mensen en met mensen praten. Ach man, dat vind ik zo leuk” Hij heeft die zin nog niet uitgesproken of hij vraagt het meisje naast hem waar zij en haar vriendin vandaan komen. “Malta”, antwoordt zij.

Als ze hun klok niet al helemaal in elkaar zetten dan kunnen ze de klok makkelijk mee naar huis nemen, tipt hij hen. “Mensen moeten het gevoel hebben dat ze hier welkom zijn”, vervolgt Robert. “Dat vind ik mijn opdracht.”