Ik spreek ze niet aan op hun beperking, maar op wat ze wel kunnen.

Ik spreek ze niet aan op hun beperking, maar op wat ze wel kunnen.

Rogier Wiercx (68) is trainer van wielrenners met een lichamelijke beperking: handbikers. Het zorgt voor de nodige sportieve uitdaging in zijn leven.

Met zijn vrouw maakt Rogier Wiercx (68) weleens een ritje op de tandem, twee keer in de week rijdt hij een rondje op zijn racefiets, zo nu en dan ploegt hij door de modder tijdens een wedstrijd veldrijden, in de voortuin staat een gewone fiets geparkeerd en sinds een jaar of tien is hij ook nog de trainer van een team handbikers. Niemand op zijn wielervereniging fietst op zoveel verschillende fietsen als hij, vertelt Rogier lachend. Hoewel die sportieve inslag niet iets is van zijn pensionering, is een rondje fietsen de afgelopen jaren wel wat makkelijker geworden. “Ik ben meer baas over mijn eigen tijd, dus het kan iets vaker.”

Het is donderdagmiddag en Rogier is net terug van een rondje fietsen met de handbike. Een fiets voor mensen die door een lichamelijke beperking hun benen niet kunnen gebruiken en daarom fietsen met hun handen. Veelal mensen die bijvoorbeeld een ongeluk met de motor hebben gehad, bij wie een operatie mis is gegaan of die om een andere reden bijvoorbeeld een dwarslaesie hebben opgelopen kiezen voor deze vorm van wielrennen. Alleen heeft Rogier geen lichamelijke beperking. Als hij klaar is met zijn trainingsrondje in Houten, maakt hij het klittenband los waarmee zijn benen aan de fiets vastzitten, staat hij op en loopt hij weg. Een ietwat wonderlijk gezicht voor mensen die denken te maken te hebben met iemand met een handicap, vertelt Rogier. 

Voordat Rogier vorig jaar met pensioen ging, schreef hij als journalist onder andere voor een tijdschrift over mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking. Hij kreeg daardoor affiniteit met de doelgroep, vertelt hij, dus toen er tien jaar geleden werd gezocht naar een trainer voor de handbikers op zijn wielervereniging was de stap makkelijk gezet. “Ik ben als een begeleider begonnen. Om mensen bijvoorbeeld te helpen om over te stappen vanuit hun rolstoel naar hun handbike, om een been in een steun te leggen of om een plaszak te legen die vol is. Op een gegeven moment dacht ik: het is beter als ik ook een gevarieerde training kan geven. Dus toen ben ik een trainingscursus gaan volgen en zo ben ik dat gaan doen.”

Spieren blijven trainbaar

In eerste instantie gaf Rogier die training zonder zelf ooit in een handbike te hebben gezeten. Zes jaar geleden bracht hij daar verandering in en kroop hij zelf in “zo’n ding”. “Ik was al begin zestig toen ik zelf begon met handbiken”, vertelt Rogier. “Ik kon twee rondjes rijden en dan deed het al pijn in mijn armen. Ik herinner mij nog dat ik tijdens mijn allereerste wedstrijd een uur moest fietsen, maar na drie rondjes was ik eigenlijk al op. Ik ging niet hard, maar ik ben niet gestopt. Toen ik van mijn fiets kwam had ik het idee dat ik geen armen meer had en ik kon ’s avonds met grote moeite mijn tanden poetsen. Maar dat is ook het mooie van sporten: je spieren blijven trainbaar. Ook naarmate je ouder wordt. Je zult misschien geen paralympisch of olympisch kampioen meer worden, maar je kunt wel verbeteren. Nu doe ik een heleboel dingen in de handbike fluitend waar ik toen na vijf minuten van zei: “jongens het is genoeg geweest”. Dat is het mooie van sport!”.

Zijn eigen ontwikkeling op dat gebied ziet hij niet als voorbeeld voor de handbikers die hij traint. “Nee”, antwoordt hij ontkennend, “ze inspireren eerder elkaar dan dat ik dat doe”. Toch heeft het wel degelijk enig effect op zijn manier van training. “Als een handbiker tijdens een training niet meer vooruit komt, dan ga ik hem of haar niet duwen. Dan zeg ik: “oké neem even rust. Fiets daarna nog tien minuten heel rustig en de volgende keer kun je het misschien twintig minuten volhouden en de keer daarna misschien dertig”. Ik moet niet gaan duwen of compenseren wat ze nog niet kunnen, want als ik mijn armen kan trainen op latere leeftijd dan kunnen zij dat ook. Het zijn mensen met een beperking, maar als ze op de wielerclub zijn dan zijn ze sporter. Ik spreek ze dan ook niet aan op hun beperking, maar op wat ze wel kunnen.”

Fysieke verslaving

“Naast trainer ben ik ook sporter”, vervolgt Rogier. Hij omschrijft sporten als een soort fysieke verslaving. Zijn lichaam vraagt er om bewogen te worden. “Ik ga ermee door tot mijn laatste snik en zou erg ongelukkig worden als ik iets zou krijgen waardoor ik niet meer zou kunnen sporten.” De gepensioneerde journalist vindt het geen topsport die hij beoefent, maar werd tot vorig jaar bij zijn club en binnen zijn categorie bij het veldrijden – die hij zelf de traagste noemt – nog wel kampioen. Hij haalde zelfs een paar jongere vrouwen in op het onverharde parcours. “Ik kan het ook niet helpen”, zegt hij lachend, “ik laat ze toch niet voorgaan omdat ze vrouw zijn? Ik ben niet zo’n galante heer die zegt: “ga jij maar eerst over de finish”.” Toch merkt hij dat ook hij steeds vaker ingehaald wordt. “Het niveau waarop ik sport wordt lager, maar het plezier blijft hetzelfde. Want het plezier is niet gekoppeld aan winnen, maar aan het leveren van een fysieke inspanning. Of het resultaat nou excellent is of niet, als ik maar lekker gesport heb. Ik doe het omdat ik het graag doe. En als je iets graag doet, dan kun je er weleens een keer genoeg van krijgen, maar niet zo gauw”

Slimmigheidjes inzetten

Dat is ook de boodschap die hij meegeeft aan de handbikers die hij traint. “Ik ga niet iemand stijf zitten schelden omdat ze een ander niet verslagen hebben. Als ze maar hun best hebben gedaan. Natuurlijk moeten ze bepaalde fouten leren vermijden. Ze moeten bijvoorbeeld leren om goed door een bocht te rijden of achter iemand te gaan rijden zodat je uit de wind blijft. En als je die slimmigheidjes inzet, dan heb je het goed gedaan. Of je dan eerste of achtste bent geworden doet er niet meer toe. Ik ben er niet op uit dat ze zo hoog mogelijk in het klassement eindigen. Ik wil dat ze sporten en zichzelf verbeteren, maar ze hoeven niet de allerbeste te worden. Met die instelling zou ik natuurlijk geen goede bondscoach zijn, maar die functie heb ik niet.”